W.C.H. Staring (1808-1877)

was zoon van de dichter en landgoedeigenaar. A.C.W. Staring en groeide op in de Achterhoek op het kasteel “de Wildenborch”. Na zijn kostschooltijd in Nijmegen en Zutphen begint hij een rechtenstudie aan de Leidse Universiteit. Hij besluit echter al spoedig zoölogie te gaan studeren. Na zijn studie keert Staring terug op het landgoed van zijn vader en houdt zich bezig met ontginningen, verdeling van marktgronden, wegenaanleg en ontwatering. Na het overlijden van zijn ouders erft Staring het landgoed “De Boekhorst” (156 Ha). Naast het beheer van het landgoed houdt hij zich bezig met problemen op het gebied van ontginningen, bebossing, voederwinning, stalbewaring en veeverbetering. Daarnaast doet hij geologisch onderzoek. In het maatschappelijke leven is Staring lid van verschillende commissies en maatschappijen. Hij wordt als aanhanger van Thorbecke lid van de Provinciale Staten van Gelderland. Daarnaast wordt hij lid van de commissie van “De Vereeniging Het Nederlandsch Landhuishoudkundig Congres”. Dit doet hij met als doel de discussie over het landbouwonderwijs op gang te brengen. Van grote betekenis waren Staring zijn inspanningen en inzet bij de opbouw van landbouwonderwijs in ons land. Dit geldt ook voor bosbouw en bosbouw onderwijs. In 1863 wordt Staring benoemd tot inspecteur van het Middelbaar onderwijs en de landbouwscholen. Op medisch advies neemt hij in 1873 ontslag als inspecteur. Tot aan zijn dood in 1877 verschenen van hem een zeer groot aantal (ca 450) publicaties. Hij wordt de grondlegger van de geologische en bodemkundige wetenschap in Nederland genoemd en was dé landbouwkundige in de 19e eeuw.