Gulian Eduard Hugo Tutein Nolthenius (1860-1930)

“Kijk nu van boven naar beneden op de bosschen welke gij geplant hebt en zie hoe ze groeien” (Prins Hendrik, maart 1930, tijdens zijn grafreden over Tutein Nolthenius)

De eerste leraar in de houtteelt aan de Rijkslandbouwschool, Gulian Eduard Hugo Tutein Nolthenius werd op 9 maart 1860 als zoon van P.M.Tutein Nolthenius, burgemeester en lid van de Tweede Kamer, en J. Fetmenger te Haarlem geboren.
Voordat hij aan de H.B.S. in Deventer begon, reisde hij enkele jaren met zijn ouders door ondermeer Duitsland, Zwitserland en Italië. Na de H.B.S begon Tutein Nolthenius in oktober 1877 met de studie in het boschwezen aan de Forstakademie in Tharlandt bij Dresden. In maart 1880 behaalde hij het diploma Bosbouwkundige. Van november 1880 tot april 1882 studeerde hij verder aan de Universiteit van Leipzig. Tijdens deze studie en ook daarna was Tutein Nolthenius praktisch werkzaam te Reitzenhain in het Erstgebergte en op het riddergoed Pannsdorf bij Leipzig. In november 1882 werd hij benoemd tot Rentmeester van het Koninklijk Paleis en van het Domein “Het Loo”. Even daarna volgde zijn benoeming tot intendant en jagermeester der Koninklijke, Groot-Hertogelijke Domeinen in Luxemburg.

Op 1 september 1883 werd, voorlopig voor een jaar, G.E.H. Tutein Nolthenius benoemd als leraar in de houtteelt aan de Rijkslandbouwschool. In 1884 kreeg Tutein Nolthenius zijn vaste aanstelling als leraar.
In 1888 had hij een belangrijk aandeel in de oprichting van de Nederlandse Heidemaatschappij. Sinds de oprichting in 1888 is Tutein Nolthenius lid geweest van het dagelijks bestuur van de Nederlandse Heidemaatschappij. Hiervoor ontving hij het lidmaatschap van verdienste en de gouden medaille van deze maatschappij.

Per 1 juli 1892 werd Tutein Nolthenius benoemd tot Rentmeester van het Kroondomein, Rentambt “Het Loo” te Apeldoorn. In 1905 werd Tutein Nolthenius belast met de inspectie van de Koninklijke houtvesterij “Het Loo” en in 1906 met het beheer van het Jachtdepartement voor Gelderland. In 1907 werd hij benoemd tot Opperhoutvester van H.M. de Koningin, een betrekking die hij met een korte onderbreking in 1915, wegens het overlijden van zijn vrouw, tot 1928 heeft vervuld. Naast deze functies had hij het beheer over zijn landgoed het Woldhuis bij Apeldoorn.
In 1910 behoorde hij tot de oprichters van de Nederlandse Bosbouw vereniging. Tot 1917 was hij hiervan eerste voorzitter. Vanaf de instelling in 1922 was Tutein Nolthenius ook voorzitter van de Nederlandse Bosraad.
Zijn grote bijdrage aan de Nederlandse bosbouw betaalde zich uit in tal van onderscheidingen. Hij was ridder in de orde van Oranje Nassau, Officier in de Albrechtsorde, gerechtigd tot het dragen van het Erekruis der tweede klasse van de Huisorde van Schaumburg-Lippe, Commandeur in de orde van de Kroon van België en Commandeur in de huisorde van Oranje.

Behalve talrijke artikelen, verscheen in 1891 van zijn hand ‘Handleiding voor het aanleggen en behandelen van Grove-Dennenbosschen’, uitgegeven door de Nederlandse Heidemaatschappij.

Bronnen

  • H.B., In memoriam [Gulian Eduard Hugo Tutein Nolthenius], in: Nederlandsch Boschbouw-Tijdschrift 3 (1930) 149-151
  • Nieuwe Apeldoornsche Courant, maandag 31 maart 1930 (eerste blad)
  • A. Staring, In memoriam G.E.H. Tutein Nolthenius, in: Tijdschrift der Nederlandsche
    Heidemaatschappij 42 (1930) 129-133
  • H.P.J. Tutein Nolthenius, Het geslacht Nolthenius (Tutein Nolthenius), Haarlem 1914
  • H.P.J. Tutein Nolthenius, Het geslacht Nolthenius (Tutein Nolthenius), Haarlem 1930
  • Vrij naar Bosch, H. van den. Landbouwscholen in Wageningen. Naar aanleiding van honderd jaren colleges in de bosbouwcultuur 1883-1983. Landbouw Universiteit Wageningen. Oktober 1986.